Collision 71: July, 2021

Google Street View afbeelding van Villa Albergoni, de Italiaanse villa waar Call Me By Your Name werd opgenomen.

 

PIEK-ERVARING / PSEUDO-AVONTUUR

Obe Alkema

Afgelopen zaterdag had ik eigenlijk in de trein moeten zitten voor een week Italië. Overstappen in Köln en München. Rond negenen zou ik het station van Verona binnenrijden. De eerste keer Italië in jaren, een halfuur of uur later met mijn ouders aan het diner. Een acceptabele tijd voor Italianen en daarom voor ons. Een van de middagen, het liefst een hete, zou ik afreizen naar de plaats waar Call Me By Your Name opgenomen is. Daar moet ik heen, dacht ik toen ik de film gezien had. De reisblogs wezen het gebied rondom Crema aan, ergens ten zuidoosten van Milaan, en laat het maar aan de bloggers over om er een echt bedevaartsoord van te maken, voor mediatoeristen als ik.

In plaats daarvan bevond ik me in Gent, ook leuk, en las ik André Acimans Noem me bij jouw naam, een van de dingen die ik op locatie had willen doen. ’s Avonds, of was het al nacht, las ik Jacky eruit voor. Ik noem hem niet bij mijn naam. De pathetiek van Aciman ergerde hem, ik laafde me eraan. Het fragment betrof de zoveelste radeloze uitbarsting van hoofdpersoon Elio, horendol verliefd, die zich inbeeldt hoe Oliver, die hete zomer te gast bij Elio’s familie, zijn slaapkamer zou binnenkomen: ‘Doe maar gewoon met me wat je met ieder ander zou doen die je nooit meer hoopt tegen te komen. Ik weet dat dit in de verste verte niet romantisch klinkt maar ik zit zo vreselijk in de knoop dat er nodig gordiaans moet worden opgetreden. Dus doe nou maar.’ We barstten beiden in lachen uit, ook omdat ik met droge ogen durfde te beweren hoe heerlijk ik dit sentimentalisme vind. Op zijn gebruikelijke triomfantelijke wijze vroeg Jacky zich af wat gordiaans optreden eigenlijk betekent. Geen idee.

In het kader van verwachtingsmanagement: ik wil naar deze regio vanwege (of dankzij) Call Me By Your Name. Dat verdient een eigen memoir. De film woelt in mij om als een mol en alleen het Italiaanse landschap, die kalmerende en therapeutische ‘binnenzoom van het paradijs’, kan helderheid in zaken scheppen. Denk ik. Het is een mediator. Heeft-ie niets geleerd van Parijs? Ik hoor het je denken. Parijs was ook een mediator. Ik hoop dat ik dat duidelijk gemaakt heb in ‘Mijn Kevin, ons Parijs’. Een bijzondere plek waar ik vooral mezelf aantrof, terwijl ik niet op mezelf zat te wachten. Rupsje Nooitgenoeg, door schade en schande wijs geworden. Ondanks én dankzij de flinke dosis wishful thinking: het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

Doorgaans is de bedrijvigheid van het leven verlammend; nu is het zelf ook verlamd. Al een half jaar is mijn wereld niet groter dan mijn woonwijk en toch blijft de wereld, dramatisch verkleind in haar niet-aflatende dematerialisatieproces, in grote hoeveelheden tot me komen. Meerdere blogs en nieuwssites open en zo weinig mogelijk knipperen met je ogen, want de geschiedenis voltrekt zich live. Ik ben erbij, ik maak het mee, zelfs als ik er helemaal niet bij wil zijn, zelfs als ik het niet wil meemaken.

Italië zat er deze zomer niet in, maar de teleurstelling klapte snel om in opluchting en enthousiasme. Ik bedacht me namelijk dat ik alsnog naar die regio kon afreizen en dat zonder een stap buiten de deur te zetten. Gewoon veilig vanuit huis. In ‘Mijn Kevin, ons Parijs’ schreef ik dat de digitalisering de geografie van haar onoverbrugbaarheid ontdaan heeft. Dat klopt en dat klopt niet. In Het ware leven is elders formuleert Ruud Welten het zo: verre plaatsen zijn geëxploreerd en ingelijfd in ons collectieve bewustzijn van de wereld, keurig transparant gemaakt door Google Earth en digitale navigatie. Ontmythologisering van de wereld. De wereld is voorhanden. Je hoeft niets meer te ontdekken. Ik vind dat niet teleurstellend. Het komt me goed uit.

Italië, nog even groot als vroeger, past gewoon en steeds beter op het beeldscherm van mijn smartphone. Italië toont zich even bereikbaar en natuurgetrouw als wanneer ik er echt ben. Misschien is er zelfs meer dieptescherpte en dat terwijl je in de rij staat, niet voor een of andere toeristische attractie, maar gewoon bij Albert Heijn. Ik zit aan mijn bureau en Italië is binnen handbereik en direct oproepbaar. Je ondervindt Italië alsnog aan den lijve.

Daar = hier. Hier = daar.

De pelgrimage begint voor mij achter het stuur. Mijn ouders gaan natuurlijk mee en kijken zich de ogen uit. Het is al vroeg heet, zeker voor deze tijd van het jaar, denk ik. Ik rijd voorzichtig, want het gaat nooit goed als je te snel gaat. De Italiaanse landschappen schieten zo minder snel aan ons voorbij. Je mag niets missen. Onze vaste uitvalbasis aan het Gardameer, even zomers als Villa Felderhof, verruilen we voor andere en meer rurale landschappen. We zijn onderweg. Ik ben onderweg naar de waarheid. Dat is de belofte van deze trip. Ik moet ervan genieten en ik moet op het verkeer letten. De plekjes waar we langs komen dragen namen die ik niet ken en die de Tomtom onaangenaam hard uitspreekt. Ze zijn niet zo pittoresk als ze moeten zijn, maar dat denk ik alleen als ik ernaar kijk. Ik veronachtzaam het werkelijke landschap: de begrenzingen van de toeristische blik. Ik denk hardop. Mijn angst iets te missen: het is nu of nooit. Ik ben hier nu. Mijn Grand Tour. Impressies dringen zich aan ons op en vervagen even snel. Ze zijn leeg en halen het geheugen niet. Dat is alleen weggelegd voor de kiekjes die we onderweg schieten, wanneer we tanken bij Agip of stoppen om koffie en broodjes met uit Nederland meegebrachte kaas te nuttigen. Prachtige uitzichten, exotisch en toch Europa. Instant gratification. Wat een beloning en we zijn nog niet eens aangekomen op de plaats van bestemming. Het duurt langer dan aanvankelijk ingeschat, niet omdat ik verkeerd rijd, maar omdat mijn ouders geen idee hebben hoelang de route echt duurt en ik evenmin. Ik ben niet ongeduldig, ik heb de rust van een pelgrim en in tegenstelling tot de rest van Nederland vertrouw ik de Tomtom, dus rijden we verder. Op automatische piloot.

Het is zoals Angela de Jong begin juni in Algemeen Dagblad schreef: ‘Ik hoef mijn ogen maar dicht te doen en ik bén in Italië. In minder dan een seconde zit ik onder de veranda van die geweldige agroturismo van Simona, precies op de grens van Umbrië en Toscane. Maar ik ben niet eenkennig. Het kan ook zomaar zijn dat ik dat ene terrasje in Le Marche pik voor een cappuccino of, afhankelijk van het tijdstip, een Aperol Spritz.’ Ogen dicht en wegdromen: niet alleen De Jongs favoriete escape de afgelopen maanden. En ja, het werkt inderdaad. Ik vul het landschap zonder horizon verder met mijn heerlijke herinneringen en foto’s. Ik ben er vaak geweest en weet precies wat ik kan gebruiken. Aan bezieling geen gebrek. De rest komt uit eigen fantasie of is tweedehands. Eerlijke droombeelden uit het collectieve en culturele geheugen. Noem maar op. Pasolini’s Teorema, Bassani’s De gouden bril en niet te vergeten Call Me By Your Name. Recent zag ik een biopic over Mario Mieli’s leven en daaruit schiet de couleur locale me te hulp. Als ik mijn ogen sluit of Streetview open, zie ik het zo voor me. Ik laat me vooral inspireren door de prachtige kleuren in het landschap. De Italiaanse zomer is zo overweldigend dat je ervan af moet blijven. Mediterrane mozaïek, bekroond met de toffe decoratie van dezelfde sterrenhemel die me tijdens het schrijven over de schouders gluurt. Het is zo vreemd dat ik het land plots weer kan proeven. Meer nodig? De Groene Reisgids – Noord-Italië: betrouwbaar, zowel bij de voorbereiding thuis als op reis.

*

De mop van die mensen die naar Parijs gingen, is niet grappig omdat ze niet gingen, maar juist omdat ze helemaal niet hoefden te gaan. Het heeft een tijdje geduurd, ik moest ervoor afzien, ik moest ervoor afreizen, uitgerekend naar Parijs, maar ik heb het nu eindelijk door. Het ligt ook zo voor de hand dat ik het niet zag. Of wilde ik het niet zien? Waarom zou je ergens heen gaan als het binnen handbereik is en direct oproepbaar? Zo werkt het ragfijne design van het hedendaagse systeem. Bezorgen i.p.v. ophalen. Wij luxepoesjes doen het elke dag: avondeten, lectuur, dates.

Een stap terug: ongeacht of het nog nodig is, ergens naartoe afreizen draagt – nog steeds, voegde ik onbewust toe – de belofte in zich dat alles op zijn plek zal vallen. Dat is altijd het vooruitzicht. Het is de reden waarom je op pad gaat. Hoezo heeft de digitalisering deze hardnekkige verwachting nog niet de nek omgedraaid? Ruud Welten schrijft dat de toerist reist uit teleurstelling over het gewone leven. Hij schort zijn eigen kaders op, al neem je die inmiddels gewoon mee, want denk maar niet dat de smartphone thuisblijft. De toerist trekt erop uit om iets te beleven en tot rust te komen, maar keert ook altijd weer terug, vaak tot zijn spijt. De voldoening die hij ervaart, is van tijdelijke aard en wordt algauw vervangen door teleurstelling. Moet je het daarom maar niet doen? Seneca zou ja zeggen. Hij raadde reizen af, omdat het een stoorzender en een vlucht voor jezelf is. Seneca in Innerlijke rust:

Zo leven ze hun rusteloosheid uit, het hier en nu is steeds niet naar hun zin. […] De ene reis na de andere, show na show. Zoals Lucretius het zegt: ‘Op die manier vlucht ieder voor zichzelf.’ Maar wat heb je eraan als je niet ook echt ontsnapt? Je volgt jezelf, je zit jezelf steeds lastig op de hielen. We moeten dus beseffen: niet de locaties zijn ons probleem maar wijzelf.

Je moet juist in jezelf zoeken wat je, op weg naar vrijheid en ver van huis, zoekt en hoopt aan te treffen. Dat is volgens Welten de tragedie van het toeristenbestaan: de toerist komt op plaatsen ‘die de leegte van zijn bestaan alleen maar vergroten, terwijl hij eropuit trok om meer betekenis in de wereld te ontdekken dan hij tot dan toe had gedaan.’ Nogmaals: moet je het daarom maar laten? Ik zou even stellig als Seneca willen zijn. Ik weet echter ook dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

De gecancelde trip is een meevaller en ergens ben ik blij dat de keuze voor mij gemaakt is. Het is een blessing in disguise. Toch?

Mag ik mezelf wel pelgrim noemen? Zomergast Ilja Leonard Pfeijffer hoefde mij er niet aan te herinneren dat ik een toerist ben, maar deed het toch. Toeristen zijn de anderen, ‘aan wie wij ons ergeren, de reden waarom wij ons aan hen ergeren, omdat zij die illusie van authenticiteit verstoren.’ De illusie van authenticity; staged authenticity. Welten: het landschap wordt in scène gezet. Herkenbare en oorspronkelijke elementen worden gemixt zonder dat die precies ontward kunnen worden. De toerist heeft dat heel goed door en herkent het, waardoor hij verlangt naar landschappen die niet in scène gezet zijn. Hij wil zijn toeristenbestaan van zich afschudden en het ware landschap, het ware leven vinden.

Ik weet heel goed dat het decor van Call Me By Your Name nep is, maar dat is niet het hele verhaal. Er zijn plaatsen in Italië voor gebruikt en dat soort plaatsen, strategisch en typisch, herken ik uit mijn toeristische verleden. Je bent er zo. Favoriete escape. Het decor komt me daarom bereikbaarder en reëler voor, ook al zijn mijn herinneringen even gefabriceerd als het landschap van Call Me By Your Name. Wat zou ik daar nog meer doen dan wat hoofdstukken uit Noem me bij jouw naam lezen? De heerlijke scènes uit de film nalopen en denken: ja, hier gebeurde dit, daar liepen ze, achter dat raam beleefden ze heerlijke nachten, over dit plein fietsten ze, etc. De zomer van verlangen. Ze matchen niet met het landschap dat ik voor me heb. Koortsachtig op zoek naar aanknopingspunten. Op zoek naar prikkels, geen bevrediging vinden, behalve op mijn smartphone. Factchecken. Teleurstelling registreren, maar niet accepteren. Mijn ouders aan het lijntje houden om nog wat langer te blijven, voordat we terugkeren. Ik kan me niet voorstellen dat ze er veel aan vinden, maar ze zeggen geen woord. Ze vormen geen belemmering. Het landschap nog meer binnen laten komen. Wat een piek-ervaring. Het oog van de camera, de eigen ogen. Vastleggen, vastleggen, vastleggen. Vasthouden en vastgehouden worden. Ik heb mijn taak volbracht als ik het landschap geüpload heb naar de cloud. Ik stuur het naar iedereen die maar wil, waardoor het overal terechtkomt.

Gevraagd naar zijn meest indrukwekkende reis naar een landschap waarover hij gelezen heeft, schreef Cyrille Offermans in de vorige zomereditie van De Groene Amsterdammer:

Zo’n reis in het spoor van vul-maar-in heeft algauw iets van een pelgrimage. En ik ben een lezer van boeken, een bibliomaan voor mijn part, geen pelgrim van de literatuur, geen zoeker naar sporen van een werkelijkheid die de schrijver achter zich heeft gelaten, misschien zelfs heeft willen uitwissen. Ik heb ze altijd een beetje lachwekkend gevonden, de mensen die met een vroom gezicht achter een gids aansjokken die vertelt aan welk cafétafeltje de Schrijver elke ochtend zijn koffie of elke namiddag zijn aperitiefje dronk. Kregen die mensen daardoor een helderder inzicht in zijn werk? Ik denk eerder dat de pelgrimage vaak een leesvervangende handeling is, misschien zelfs een boetedoening, omdat men altijd heeft verzuimd de schrijver nabij te komen in de enige handelingen waar het bij hem op aankomt en die altijd ontsnappingshandelingen, bevrijdende handelingen zijn.

Nou en? Ik ben ook lezer van boeken, maar wil ook wat meemaken. Ik voel dat steeds sterker.

Byung-Chul Han maakt een verhelderend onderscheid tussen de toerist en de pelgrim. In tegenstelling tot eerstgenoemde is de toerist niet ‘op weg naar een toekomst waarin hem heil wacht’. De toerist ‘blijft in het hier en nu’ en ervaart daarom niet ‘de veelbetekenende spanningsboog van het op-weg-zijn. Zijn weg mist de sterke verhaalstructuur en raakt zoekt in het af te leggen traject.’ De pelgrim onderwerpt zich aan ruimtelijke beperkingen, terwijl de toerist de ruimte creëert door zich erin te bewegen. Een beetje zoals ik op het web surf om een rijkgeschakeerde collage van Italië samen te stellen. De toerist is een project, hij kan zich in alle richtingen bewegen en oriënteren.

Maar hoe relevant is dit onderscheid nog? Toerisme wordt steeds meer in pelgrimstermen begrepen en omgekeerd zijn sommige pelgrimstochten en bedevaartsoorden regelrechte toeristische industrieën geworden. Trouwens: de toerist zoekt evengoed zijn heil door op pad te gaan en treedt een hopelijk verrassende toekomst tegemoet om vervolgens, net als de pelgrim, terug te keren.

Als ik mezelf moet rubriceren, dan kom ik er niet helemaal uit. Ik blijf, voorovergebogen boven mijn laptop, in het hier en nu, omdat ik mijn huis en haard niet kan verlaten, maar dat betekent niet dat het me ontbreekt aan de veelbetekenende spanningsboog van het op-weg-zijn. Ik breng die zelf aan, terwijl ik hele afstanden overbrug en tegelijkertijd op dezelfde plek blijf. Je moet er zelf wat van maken, dat weet ik en probeer ik ook te doen. Juist door thuis te blijven is de verhaalstructuur en spanningsboog sterk, omdat het de absurditeit van de situatie accentueert. Ondanks alle restricties kan ik me in alle richtingen bewegen en oriënteren. Ik ben prima in staat af te reizen en, zo blijkt, alle bijbehorende emoties – hoop, teleurstelling, geluk en verveling – te ervaren.

Deze simpele vraag biedt uitkomst: zou ik ooit speciaal voor Call Me By Your Name afgereisd zijn? De vraag stellen is ze beantwoorden. Ik zou in de buurt zijn en kon het daarom gemakkelijk meepakken. Ideaal!

Hiervan ben ik zeker: ergens naartoe reizen geeft mij inzicht in de manieren waarop iets in mij huishoudt. Zowel de reis als het landschap confronteren me vooral met mezelf. Dit zou een pelgrim zeggen. Reis en landschap functioneren als lanceerplatformen. Het klinkt erg individualistisch, ik weet het, Cyrille, maar het is ook uitermate modern en hedendaags volgens deze millennial. Ik blijk ook een ideale toerist te zijn, zo las ik in Het ware leven is elders. De ideale toerist is ‘slechts geïnteresseerd in zijn relatie tot de plaats die hij bezoekt. De plaats van bezoek is de inlossing van een persoonlijk verlangen.’ Ik kan het niet ontkennen. Het gaat me in eerste instantie om mezelf.

Desondanks houd ik me wél aanbevolen voor het etablissement waar de schrijver koffie of aperitiefjes dronk. Daar is het goed vertoeven, je loopt iets van de onbereikbare lichamelijkheid in en het is heel wat anders dan dit krappe bureau vol cantuccini-kruimels – ze smaken hier anders – en notities en boeken waarmee ik mijn eigen kaders aanvul en stut. In mijn notities kom ik deze zinnen tegen: ‘Reizen op papier wordt in de weg gezeten door daadwerkelijk ergens naartoe reizen, oftewel: de realiteit zit de verbeelding (of mythologie) in de weg. Er moet meer bemiddeld worden.’

Het interessante schuilt in de bemiddeling, in de spanning tussen verwachting en ervaring, in de ‘banaliteit van de bezichtiging’ (Baudrillard). Maar hoe zit het met niet-afreizen? Dat lijkt me niet per se spanningsloos, want de teleurstelling die het reizen produceert, ervaar ik nu ook. Ondanks alles had ik graag willen reizen. Ik had Italië graag willen zien. Ik mis Italië. Het is bovendien ook niet mogelijk om in één vloeiende beweging een Italiaans fresco van de Po-vlakte te schilderen, die geënsceneerde illusie hierboven, even levensecht als nep. Piek-ervaring en pseudo-avontuur. Met andere woorden: ook in dit geval moet er bemiddeld worden en zit de realiteit de verbeelding alsnog in de weg.

Patricia de Martelaere: ‘Men heeft het weleens over de oneindigheid van het menselijk verlangen. Het verlangen schuift op zodra het heel even heeft bereikt wat het leek te willen – het is als de horizon, waar je alleen naar kunt kijken en nooit echt kunt zijn.’

Vanwaar al die moeite? Ik ben onrustig. Ik wil wat meemaken. Ik wil dat het dagelijks leven weer op gang komt. Ik wil weer reizen. De toerist, schrijft Welten in Het ware leven is elders, is een consument geworden. Consumenten kopen voortdurend hun teleurstelling af en toeristen doen niet anders. Onze behoeften en onze hang naar authentieke ervaringen worden echter niet bevredigd. Integendeel: een overvloed aan mogelijke bevredigingen trekt vluchtig voorbij, maar ‘omdat er geen hechting meer mogelijk is binnen het consumentisme, vervallen we in een afgrondelijke teleurstelling. Je moet alles gedaan en gezien hebben. Je moet overal geweest zijn, waardoor we leven bij “glimpen” en “even snel proeven”.’

Je zou denken dat je je hiervan los kan maken, als je het eenmaal doorhebt. Niets is minder waar en daarvan is deze tekst het bewijs. Teleurstelling is geen aangenaam gevoel. Ik wil ervan af, maar hoe? Het is mijn eigen verantwoordelijkheid. Dat vertelt de prestatiesamenleving mij onophoudelijk. Niet is onmogelijk: de wereld ligt aan je voeten. Je kunt het. Daar draait het om: kunnen. Zelfs als je niets kunt of veel minder dan je gewend bent, zoals tijdens de pandemie. Mensen zijn gericht op actie. Ik voldoe niet aan mijn eisen. Ik voel me schuldig. Je erbij neerleggen is geen optie. Het schuldgevoel blijft. Ik voel me opgejaagd en verlamd door prikkels, informatie, impulsen. Er moet nog steeds zo veel (en steeds meer), juist omdat het kan. Ik faal. In het kunnen echoot het moeten. En er is niemand die me ertoe dwingt behalve mezelf. Ook dat is het ragfijne design van het hedendaagse systeem. Ik buit mezelf uit. Ik voldoe niet aan mijn zelfopgelegde eisen. Het is, zou Han zeggen, uitbuiting zonder overheersing, dwang vermomd als vrijheid. De mogelijkheid iets te beleven wordt een gebod, een imperatief, een obsessie. Compulsieve handelingen om de onrust te onderdrukken. Het gaat om project, initiatief en motivatie. Dat is ‘de dwingelandij van het neoliberale vrijheidsgebod’. De ene show na de andere, zou Seneca zeggen.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, omdat het bloed kruipt waar het gaan moet.

Talloos zijn de symptomen van de kwaal, schrijft Seneca, maar ‘het resultaat is gelijk: ontevredenheid met jezelf.’ Check. De ziel is niet op orde. Check. Aarzelende en onvervulde verlangens. Check. Onderhuidse onrust. Check. Stagnatie en algehele lethargie. Check. De stoïcijnen beloven een leven vrij van zorgen, een kalm en gelijkmatig innerlijk. Ze presenteren in hun ‘openbare therapie’ een andere mindset, ‘een evenwichtige, goede koers’ van vrede en tevredenheid. Geen wonder dat stoïcijnse wijsheid vandaag de dag zo populair is, want verandering ten positieve is binnen handbereik, het is gewoon een kwestie van een andere mindset. Je kunt het! Wat een droomhuwelijk: stoïcijnse wijsheid en de hedendaagse prestatiemaatschappij.

Alessandro Baricco maakt in The Game, de opvolger van De barbaren, nog zo’n heerlijk boek dat mij flink wat voorwerk scheelde, een onderscheid tussen ‘ervaring’ en ‘post-ervaring’. Aan de ene kant, de analoge kant, heb je de ervaring: een daad die iets dichtnaait en de wereld ordent, een aankomstpunt, met vervulling, volheid, rondheid en voltooiing als uitkomsten. Aan de andere kant, de digitale kant, is er de post-ervaring: een beweging die de wereld destabiliseert en iets openmaakt, een vertrekpunt of open zee, die instabiliteit, onthutsing, verwarring en controleverlies genereert. Is dit onderscheid nog relevant? Het houdt in ieder geval geen stand, want er is geen analoog meer. Alles is post- geworden, ook mijn Italiaanse piek-ervaring op afstand. Mijn piekerervaring, mijn pseudo-avontuur.

In Parijs dacht ik te kunnen ontkomen aan de post-ervaring en het digitale door de smartphone thuis te laten en zodoende iets authentieks te ervaren. Kon ik maar zeggen: wat jong en naïef was ik toen. Ik ben dat nog steeds. De oude manier van ervaren is wel aangetast door de digitalisering, maar blijft bijzonder hardnekkig. Dat zie je niet alleen aan mijn memoir, maar aan iedereen, want iedereen hunkert naar bezieling.

Wie hield je voor de gek? Mezelf. Wie? Mezelf, dat zeg ik toch.

Baricco werkt zijn onderscheid verder uit en daarin hoor ik Byung-Chul Han echoën:

De oude ervaring was de afronding van een plechtige handeling, het geruststellende resultaat van een complexe operatie, de uiteindelijke thuiskomst. De post-ervaring is daarentegen het begin van een handeling, de start van een verkenning, een ritueel van weggaan: net als tv-series, die in feite schepselen van het digitale tijdperk zijn, kent de post-ervaring geen einde. En het ís ook geen einde. Het is het tijdens van een beweging, het is het traject van een voortgaan. De oude ervaring had een bepaalde stabiliteit, en gaf uiting aan een gevoel van vastheid, van zelfbestendigheid. De post-ervaring daarentegen is een beweging, een spoor, een doortocht, en geeft voornamelijk uiting aan een gevoel van onbestendigheid en vluchtigheid; het genereert figuren die niet beginnen en niet eindigen, en namen die voortdurend worden geüpdatet. De oude ervaring had te maken met categorieën die duidelijk geprofileerd en indrukwekkend moesten zijn in hun stilstand: het echte, het mooie, het authentieke, het menselijke. Maar de post-ervaring is een beweging en de oogst die daaruit voortkomt kan niet zoiets stilstaands zijn; het echte, evenals het mooie en het menselijke, is uiteindelijk wel de oogst, maar dan in de vorm van veranderlijke processen, constellaties die zich voortdurend regenereren, onvermoeibare schommelingen tussen randen die zelf ook niet zo heel onbeweeglijk zijn.

Ook al is er geen einde, ik moet ernaartoe werken. Ik ervoer in Parijs wat ik hier en nu, ondanks mijn rusteloosheid, opnieuw ervaar: iets echts, iets moois, iets authentieks, iets menselijks. Dat is de oogst, denk ik aan hetzelfde bureau waaraan ik de laatste hand legde aan ‘Mijn Kevin, ons Parijs’.

Ik heb al multitaskend het Italiaanse landschap ge(re)construeerd en geprojecteerd. Niet alleen in mijn hoofd of op de witte muur die ik zie als ik opkijk van mijn scherm, maar ook in mijn tekstverwerker. Inmiddels is Italië verwrongen door een grimmig kubistisch portret en lijkt het in de verste verte niet op wat ik ken of wat er zo mooi aan is. Het heeft niet meer de vlakke en metafysische atmosfeer die in schilderijen van De Chirico hangt.

De laatste snipper aandacht besteed ik aan een passage uit Hans De terugkeer van Eros, waardoor ik me zowel gezien als naakt voel. Hoewel het hier over de hedendaagse amoureuze verhouding tussen jezelf en de ander gaat, lees ik het ook in het licht van mijn relatie tot het Italiaanse landschap waarnaar ik verlang: ‘Via digitale media proberen we nu de ander zo dicht mogelijk naar ons toe te halen, de distantie tot de ander te wissen om nabijheid te bereiken. Maar daardoor hebben we niet méér van de ander; zo verdampt hij juist.’ Van nabijheid is geen sprake, omdat er van verte geen sprake meer is: alles is binnen handbereik. In plaats daarvan is er sprake van afstandsloosheid, maar die heeft niet dezelfde kracht als nabijheid: ‘Nabijheid is een negatieve kracht en bezit dan ook een spanning. […] De kracht van de negatie is immers dat de dingen juist door hun tegendeel worden bezield.’

Het tegendeel, een trip naar Italië, daar wacht ik op. Als de vooruitzichten blijven zoals ze zijn, kan dat sneller dan gedacht.