“Zin in een rondje hardlopen?”, bliept mijn telefoon voor de zoveelste keer die week, terwijl mijn lief en ik net het zoveelste glas wijn achterover hebben geslagen en overleg plegen of we nu frieten dan wel kebab zullen bestellen. Mijn vrienden, die tot voor kort niets liever deden dan cafés en restaurants te frequenteren en die ik meermaals – als was ik een eenzame geloofsijveraar – heb aangepord om mee te komen pompen, boksen en stuiteren in mijn sportles ‘Body in Shape’, hebben tijdens de lockdown de geneugten der lichaamsbeweging ontdekt. Hun bewegingsdrang beperkt zich niet tot de privévertrekken van het eigen kot, noch nodigen ze me met hun berichtjes uit voor een gemoedelijk ommetje of gezapige peddeltocht; neen, mijn voormalig schoorvoetende vrienden lopen en koersen nu alsof de duivel hun op de hielen zit.
Tijdens de lockdown hebben veel mensen een onvermoed sportieve versie van zichzelf leren kennen. Op zoek naar wat meer ademruimte (die beperkter werd naarmate het aantal dagen met steeds dezelfde lichamen onder één dak toenam) werd de openbare ruimte plotseling gekoloniseerd door horden onwelriekende individuen in lycrapakjes die fanatiek aan het hardlopen waren geslagen. Wie nog tot de zeldzame categorie van de slenteraar, schuifelaar of flaneur behoorde, werd maar al te vaak uit zijn mijmeringen opgeschrikt door voorbij denderende hardlopers, die de schone lucht met hun zweetdruppels bezoedelden en klieders snot uit hun neuskoker in de persoonlijke bubbel van de onschuldige wandelaar in kwestie katapulteerden; wijsvinger op de ene neusvleugel, duim onder de kin, als haalden ze de trekker over.
In mei verdween een deel van deze verstoorders van de openbare orde weer veilig achter de omheining van hun vertrouwde atletiekpiste of tennisveld. Veel sporters mochten nog niet naar hun natuurlijke habitat terugkeren, met name de beoefenaars van binnen- en contactsporten. Eén groep toonde zich bijzonder misnoegd over dit verbod: de fitnesssector. Die bleef niet bij de pakken zitten en verspreidde strijdlustige hashtags als ‘FitnessTegenCorona’, vergezeld van bemoedigende emoji’s zoals de high five, het duimpje, de rollende biceps en het enigmatische vlammetje (dat in de fitnesswereld verschillende betekenissen heeft: verzuurde spieren, te verbranden calorieën, smeltende vetlagen, you’re on fire). Bovendien lanceerde de fitnesssector – naar analogie met de campagne van de Belgische overheid die wees op ‘11 miljoen redenen’ om de coronamaatregelen te blijven navolgen – het initiatief ‘meer dan 1.000.000 redenen om fitnessclubs te heropenen’. De poster vermeldt vijf redenen; wat de andere redenen wel mochten zijn bleef in het duister.
Nu ik zelf meermaals per week in de fitnessstudio vertoef omwille van een blessure, vraag ik me steeds vaker af wat al die mensen rondom mij – jong en oud, dik en dun, m/v/x – ertoe beweegt om in hun vrije tijd zware lichamelijke arbeid te verrichten, daar ook nog eens veel geld voor neer te tellen, en dat zonder uitzicht op een onmiddellijke beloning. Waarom putten we ons lichaam op haast compulsieve wijze uit door het steeds weer dezelfde, pijnlijke bewegingen te laten uitvoeren, terwijl we ons in de meest oncomfortabele hoeken en bochten wringen? Waarom laten we ons beloeren – nooit rechtstreeks, maar via de slinkse spiegelwand – wanneer we hijgen en grimassen zoals we dat normaal gezien alleen binnenskamers doen? Met welk doel wurmen we ons lijf in nauwe maar onaantrekkelijke kleding die primaire en secundaire geslachtskenmerken op een paradoxale, want afgeplatte wijze prononceert, vrolijk deinende borsten en billen strak in het gareel houdt en mannelijke genitaliën tot een vormeloze klomp reduceert?
Misschien levert de populariteit van de fitnessstudio wel het onomstotelijke bewijs dat we diep in ons binnenste met weemoed terugverlangen naar fabrieksarbeid, zoals de cultuurcriticus Mark Greif in zijn satirische essay “Against Excercise” oppert, toen onze plek aan de lopende band nog niet door machines en robots werd ingenomen. Volgens Greif proberen we in de sportschool onze angst om overbodig te worden te lijf te gaan door een tijd te evoceren toen werkende lichamen nog noodzakelijk waren. Willen daarom zoveel mensen net in deze tijden naar de sportschool? Omdat we door al dat thuiswerk achter de pc meer dan ooit het gevoel hebben slechts een verlengstuk of aanhangsel van een computer te zijn?
De belangrijkste reden is waarschijnlijk prozaïscher: we zwoegen, kreunen en puffen tot we erbij neervallen om er ‘goed’ uit te zien. Bij mannen is een bezoek aan de sportschool doorgaans gericht op expansie: het opblazen van bepaalde spiergroepen, met name de biceps en de borst- en buikspieren, met als ultieme doel het blootleggen van de erotische V-lijn, de spierlijnen die de weg wijzen van de onderste buikspieren naar het kruis. Bij vrouwen draait het fitnessbezoek – de recente aandacht voor het gespierde vrouwelijke lichaam ten spijt – vooral om inkrimping. We benen ons lichaam uit om zo dun mogelijk te zijn. Op dat schoonheidsideaal rust echter ook een taboe. Dus vertellen we onze soortgenoten dat we er lustig op los snacken – frieten, kebab, u kent het wel – zonder ook maar een grammetje bij te komen, terwijl we in gedachten al in onze volgende ‘fat attack’-groepsles staan. Natuurlijk mag, moet er ook een beetje ‘pak’ aan zitten, maar dat pakketje behoort zich wel op de juiste plaats te bevinden en moet bovendien lekker strak en gestroomlijnd zijn. Dus probeert de zogenaamde fitgirl haar lotsbestemming – de vervloekte putjes – nog even te slim af te zijn door zich af te beulen in de gym.
De belofte van een lichaam dat beantwoordt aan hedendaagse schoonheidsnormen speelt geen rol in de dringende vraag van de fitnesssector om zijn centra te heropenen. Wel speelt de sector handig in op de coronacrisis door zijn studio’s voor te stellen als bolwerken van verzet tegen het coronavirus in plaats van als potentiële broeihaarden, met slogans als “fitness is niet het probleem maar een deel van de oplossing” of “fitnessclubs worden corona’s grootste vijand”. Welke ideeën gaan schuil achter die strijdvaardige retoriek? Aan welke angsten of fantasieën appelleert de sector?
Om te beginnen is er het fantasma van het harde, impermeabele lichaam. Terwijl we onze spieren stalen, meten we ons als het ware een natuurlijk harnas aan. In de fitnessstudio bouwen we ons lichaam om tot een fort waarin geen virus kan binnendringen. We doen dat door middel van repetitieve, geordende, nooit willekeurige bewegingen, door ons lichaam op soms masochistische wijze te onderwerpen aan berekende, geritmeerde pijn. Ondertussen houden we het motto what doesn’t kill you makes you stronger voor ogen, oorspronkelijk van de hand van Friedrich Nietzsche, nu een alomtegenwoordig aforisme op de muren van de sportschool. Van spierpijn zul je heus niet doodgaan, het maakt je alleen maar sterker, zoiets. Natuurlijk niet alleen fysiek, maar ook mentaal, want iedereen weet toch dat het stalen lichaam in feite de veruitwendiging van een ijzeren wil is?
In tijden van het willekeurig toeslaande coronavirus is die boutade echter niet alleen van toepassing op ons uitwendig pantser, maar ook op onze moleculaire huishouding, zo lijkt het wel. De spreuk geldt in dat opzicht eerder omgekeerd: what makes you stronger, will not kill you, zoiets. Fitnessen is dan een belofte op overleven; het is niet alleen een manier om je lichaam te optimaliseren (harder, sneller, efficiënter), maar vormt als het ware de voorwaarde voor ons naakte, biologische bestaan: de fitsten zullen overleven. Zo profileren fitnesscentra zich de laatste maanden – nu we plotsklaps geconfronteerd worden met onze sterfelijkheid – nadrukkelijker als gezondheidsclubs: “sport is de beste gezondheidsverzekering” en “werk aan je eigen vaccin… schrijf je nu in” luiden bijvoorbeeld de reclameslogans van mijn eigen fitnessstudio. Alarmerende bijgedachte: voor het te laat is. De wedloop tegen het virus speelt zich met andere woorden niet af in de proefbuizen van laboratoria, maar aan de halterstangen van de sportschool.
Met dat eigen vaccin wordt natuurlijk het immuunsysteem bedoeld, dat je inderdaad kunt verbeteren door (matige) lichaamsbeweging en een gezond gewicht. Dat betekent niet dat je jezelf immuun kunt maken voor COVID-19 door je uit te sloven in de sportschool, al lijken de voormelde slogans en hashtags dat wel te suggereren. Willen jullie dan niet leven?, is de vraag die zich dan aan alle corpulente niet-bewegers opdringt. Steeds opnieuw benadrukt de fitnesssector het causale verband tussen ernstige gevolgen van COVID-19 en chronische “beschavingsziekten” als obesitas, diabetes en hart- en vaatziekten, die ontstaan door ongezonde eetgewoonten en lichamelijke inactiviteit. Die vormen een “veel grotere pandemie”, waar fitnessclubs naar eigen zeggen al jaren een verbeten strijd tegen voeren. Verongelijkt vraagt de sector zich in advertenties zelfs af “waarom een ongezonde levensstijl zoals fastfood bestellen en thuis in je zetel zitten mag, en begeleid aan je gezondheid werken niet” en waarom een “beweegnorm opleggen” niet tot de coronamaatregelen behoort. Lichaamsbeweging is met andere woorden geen keuze, maar een plicht tegenover jezelf en je medemens – meer nog: het is een verplichting tegenover het leven, die alleen door (zelf)destructieve sujetten niet wordt nageleefd. Wie in deze tijden niet naar de fitness spurt, is ofwel suïcidaal, ofwel zo week dat ze er zelfs in het aanschijn van de dood niet in slagen hun slappe wil te disciplineren. Voor dit moreel verwerpelijke gedrag, voor luiheid en vraatzucht – hoofdzonden van onze decadente beschaving – zullen zij moeten branden in de hel, waar slavendrijvers met battle ropes hun eeuwig op de hielen zullen zitten. Het eeuwige hellevuur: dat is de échte boodschap die achter de raadselachtige vlammetje-emoji schuilt.
Door lichaamsbeweging voor te stellen als ons voorlopige enige vaccin tegen corona, appelleert de fitnessstudio aan onze zucht naar controle, die neurotischer wordt naarmate de controle ons ontglipt. Niet alleen zwaarlijvigen of ouderen, die maatschappelijk toch niet meetellen, maar ook jonge mensen kunnen immers ten prooi vallen aan het onverschillige virus. De fitnessstudio is dan de plaats bij uitstek waar de illusie wordt gewekt dat we onze inwendige machinerie kunnen controleren en, waar nodig, bijsturen. Anders dan in het ziekenhuis, waar je overgeleverd bent aan metende en tellende experten die jou en je waardes in statistieken en tabellen inpassen, kun je in de fitnessstudio het tellen in eigen handen nemen. De getallen die op de display van de loopband verschijnen – hartslag, calorieverbruik, wattage enz. – kun je voortdurend in het oog houden en, mits voldoende wilskracht en volharding, ook verbeteren. In de sportschool kun je je longvolume vergroten, je spiermassa uitbreiden, je biologische leeftijd verlagen; je koopt er met andere woorden extra tijd voor de tikkende klok die je lichaam is. Fitnessen in tijden van corona is rebelleren tegen de onmacht die je sterfelijkheid oproept.
Maar misschien is al dat hijgen en zweten en tillen en trekken toch geen daad van verzet. Misschien drijven we ons lichaam in de sportzaal wel keer op keer tot aan zijn grenzen om ons letterlijk ‘in ons vel’ te kunnen voelen, niet goed in ons vel of slecht in ons vel, maar, simpelweg, ‘in ons vel’. Ren ik daarom ondertussen zelf als een bezetene naar de sportschool: niet om me te verzetten tegen iets wat in feite oncontroleerbaar is, maar om voor een moment het gevoel te hebben dat ik besta, dat ik er nog ben in deze onwezenlijke tijden? Of overdrijf ik? Deze tijden geven me iets zwaarmoedigs, iets dat me ontzettend inert kan maken en me op andere momenten opeens recht in het leven katapulteert. Het is dit haast vitalistische gevoel dat ik volgens mij ervaar nadat ik mijn lijf in de fitness tot het uiterste heb gedreven. Die zijnstoestand is echter van korte duur, smeult hoogstens nog wat na in mijn vermoeide spieren, waardoor ik de volgende dag opnieuw in de sportschool sta, mezelf afbeulend voor de roes van het moment.